'Proza en poëzie van Joop'
Dit is de rubriek van Joop Komen met verhalen, anekdotes en poëzie. De
Rappe Hap Amsterdam,
de naam doet mij al huiveren. Een grote stad waar een dorpeling als ik nooit alleen heen zou gaan.
Straatroverijen, aanrandingen, moordpartijen, bankrovers,
zakkenrollers en tasjesknippers, bedelende en dreigende junks, fietsendieven, hoeren en
pooiers... woorden die in mijn mooie dorp slechts worden gefluisterd, criminaliteiten die wij hier nog nooit aan den lijve hebben ondervonden,
seksuitspattingen die hier geen dromen doch nachtmerries zijn. ‘Amsterdam',
een neonreclame met zwart licht. En
toch... Nog
nooit sloeg ik een raad van Helmi, mijn
internetvriendin, in de wind. Als
door een magneet aangetrokken ben ik met een hongerige maag van Gendringen naar Amsterdam gereden
en parkeerde mijn auto in Betondorp, het pittoreske wijkje waar op 25 april 1947
ons aller Amsterdammers Johan Cruijff werd geboren. Doch voor een
bedevaart naar het geboortehuis van de grootste voetballer aller tijden kwam ik
niet naar Amsterdam. Nee, in Betondorp
is nog parkeerplaats voor de auto te vinden, en....
Betondorp ligt aan de Middenweg. De Middenweg
waar volgens Helmi het eetcafé 'De Rappe
Hap' gelegen moest zijn. De
beste koks ter wereld zouden daar hun scepters zwaaien, de duurste ingrediënten uit alle hoeken der
wereld zouden niet duur genoeg zijn, de uitgekiende soepen, het botermalse
vlees, de kruimige aardappelen, de exquise groenten, de fonkelende wijnen, de
geraffineerde desserts, kortom het voedsel uit 'De Rappe Hap' zou op me
overkomen als zeven orgasmes na een jaar onthouding. Hongerig
en nieuwsgierig wandelde ik over de Middenweg richting Linnaeusstraat op zoek naar de Rappe
Hap. Allereerst passeerde ik twee Chinese
restaurants, 'De Chinese Maan' en 'Wong-Koen VOF'. In ons dorp werd gefluisterd dat honden en katten
in die restaurants met de exotische namen 'Koe
Loe Yoek' en 'Koe Loe Kai' of 'Pai
Kwat' en 'Taosie Pai Kwat' worden aangeduid. Ik heb dus alleen even schichtig
door de ramen van beide etablissementen gegluurd. Er lag
inderdaad een klein wit hondje op de deurmat bij 'De Chinese Maan', en met een
droevige afscheidsblik naar het diertje, ben ik doorgelopen. Vervolgens
passeerde ik 'Toscana Pizzeria', een smoezelig
Italiaans eethuisje waar o.a. 'pizza's' werden
verkocht. Voor
hen die het niet weten, pizza's zijn zoute pannenkoeken bestrooid met verschillende soorten, ja...hoe zal
ik het noemen...wij in Gendringen noemen het 'vleesafval veur de beest'n'. En dat wordt in
Amsterdam dus op die pannenkoeken gestrooid. Als plakmiddel
wordt tomatenpulp gebruikt. Ik ben dus weer vlug doorgelopen en aan het
einde, of begin (hoe je het bekijkt) van de Middenweg bespeurde ik een
eetcafé. Maar nee hoor, geen 'Rappe
Hap', 'Elvira's Eetcafé' stond op het smoezelige raam
gekalkt. Was dit nu zo'n koffieshop, waar wij in het dorp
zo veel over hadden gehoord. Op
de stoep zaten twee magere ongeschoren mannen die mij loerend aankeken. 'Zoek
je wat, ouwe', vroeg de magerste van hen. 'De
Rappe Hap' zei ik aarzelend, een beetje angstig voor de twee ongure tronies. 'Mot
je weed, hasj, Golden Lebanon, Triangle,
Green Dreams, of wil je wat sterrekers,
je segget maar', en hij haalde een paar gore plastic
zakjes, gevuld met een donkerbruine substantie,
uit zijn binnenzak. 'Nee,
dank u, ik zoek eetcafé De Rappe Hap, u weet wel, dat van Helmi'. 'Helmi?' sprak de andere duistere figuur, 'Helmi?' en er kwam een schittering in zijn anders zo
troebele ogen. 'Helmi kennen we wel, maar De Rappe
Hap, sodemieter op man, neem je troep in de zeik maar niet ons', en hij spuwde verachtelijk voor mij op de grond.
Met een sprong ontweek ik de tweede kwat en
haastte mij verder, totdat ik merkte dat ik reeds in de Linneausstraat beland was. Angstig,
hongerig en onbevredigd ben ik weer terug gegaan naar Betondorp waar mijn
auto, gelukkig nog ongeschonden, stond. Op
weg naar Gendringen heb ik in Terborg
bij 'Vette Koos' twee porties aardappelen, sperziebonen en
speklappen met vette jus verorberd. Daartussendoor
deden zeven glazen Grolsch
datgene waarvoor ze zijn geschapen namelijk, dorst lessen, woede
koelen en angst verdrijven. Nooit, nee nooit zal ik de Achterhoek weer verlaten.
Zeker niet voor Helmi met haar slecht bedoelde en onjuiste
adviezen. De
Rappe Hap op de Middenweg, há! Honden-
en kattenmeppers, pannenkoekenverkrachters en junks, die vind je daar. Maar geen Rappe Happen, daarvoor
moet je bij Vette Koos in Terborg zijn. Bedankt
Helmi. Da's eens maar nooit
weer. Joop
Komen Zweeds
wittebrood De
laatste maanden van de bezetting waren een foltering voor de bewoners van de Randstad. Grote delen van Nederland
waren al bevrijd door de geallieerden. Maar
in de druk bevolkte Randstad heersten nog bezetting en honger. Op
zekere dag kregen wij van het hoofd van de van Houweningen
MULO, de heer Witteveen, te horen dat er in de haven van
Amsterdam schepen vanuit Zweden waren binnengekomen. Deze schepen waren
geladen met Zweeds meel voor de hongerende bevolking van Nederland.
Van dit meel bakten de Nederlandse bakkers brood, het zogenaamde Zweedse
wittebrood. Over drie dagen zou elke leerling zo'n brood op school in ontvangst
mogen nemen. Onze
klassenleraar, de heer Haites, kwam op het
'lumineuze' idee om ons het Zweedse volkslied te leren, zodat we op de
dag van ontvangst van het wittebrood dat volkslied als dank
uit volle borst konden zingen. Nog
vraag ik me af hoe de goede man op dat gênante idee was gekomen. Maar
goed, de dag van verstrekking van het wittebrood was aangebroken. Toen wij onze klas binnenkwamen stond de heer Haites reeds glunderend naast het tafeltje op de verhoging vooraan de klas.
Op dat tafeltje lagen 33 broden. Zweedse
wittebroden! Met onze magere smoeltjes en hongerige ogen staarden wij naar die heerlijke stapel broden waarvan
wij naar de smaak slechts konden gissen. De
heer Haites gebood ons plaats te nemen in onze
banken. Na een emotievolle toespraak, waarin hij
uitgebreid zijn en ook onze dank betuigde aan de Zweedse regering, verzocht hij ons te gaan
staan en het Zweedse volkslied aan te heffen. Tweeëndertig
hongerige en magere kindertjes zongen, met holle ogen starend naar de stapel broden, het Zweedse
volkslied. Zelden komt een meer gênante vertoning uit mijn herinnering naar boven
dan dit trieste tafereel. 'Zingen hongerlijder, dan krijg je een
brood!' Nog
steeds neem ik het de heer Haites echter niet
kwalijk. Vermoedelijk overmand door ontroering en honger kwam hij
tot deze vreemde uiting van dankbaarheid. Met
het door zang verkregen brood onder de arm geklemd ben ik naar huis gerend. Binnen een half uur hadden vader,
moeder, broer Kees en ik het brood onbesmeerd
en onbelegd opgeschrokt. Het smaakte lekkerder dan de lekkerste cake die we ooit hadden gegeten. Daarna
is via de distributie nog menig Zweeds wittebrood tegen betaling aan de bevolking verstrekt. Maar geen enkel
smaakte zo lekker als dat eerste volksliederenbrood. Op
de foto ziet u de leraren van de van Houweningenschool
tijdens de bezettingsjaren, met zittend aan de
tafel in het midden, het hoofd der school, de heer Witteveen.
Tweede van links aan de tafel zit de heer Haites. De foto is genomen in 1947. Ter nagedachtenis aan de onkreukbare,
rechtvaardige heer Haites schreef ik het volgende sonnet: Meester Hij
stond al veertig jaren voor de klas. Onkreukbaar,
streng, maar bovenal rechtvaardig. Donker
kostuum, driedelig, achtenswaardig. Zijn
blik die scherp als van een arend was. Verleden
jaar, in het verpleegtehuis bij moeder op bezoek, zag ik hem weer. Geen
scherpe blik. Een witte huid en teer breekbare armpjes uit te wijde buis. Restantje mens in een te grote stoel. Een
stroomstoot voor mijn jeugdherinneringen. Zijn
lippen prevelden iets naar me toe. Ik
boog mijn hoofd naar hem, kreeg een gevoel van weemoed, toen ik hem zacht hoorde zingen van 'bloempjes', 'slapen' en van 'geurensmoe'. Joop
Komen Onmacht Toen
hij op zijn fiets langs de oude, brede turfstekerssloot
reed, dacht hij aan de warmte en de geborgenheid van zijn gezin in het kleine
huis dat drie kilometer verderop aan de sloot lag. Hij huiverde van de kou die
nu al weken het land teisterde en trapte nog wat harder op de pedalen. Zijn
gezin, gezinnetje eigenlijk. Zijn vrouw Reinje en hun
zoontje Sjoerd van acht jaar. Hoe vaak had hij, op de
fiets na zijn werk naar huis rijdend, niet aan zijn gezin gedacht en de
verantwoording gevoeld die hij voor vrouw en kind had. Aan zijn rechterhand glinsterde het ijs in de zes meter brede
sloot, aan zijn linkerhand zag hij in de vroege avondschemer de landerijen en
zo nu en dan langs de sloot een huisje gelijk aan het hunne, waar in sommige
huisjes het licht al was ontstoken. Af
en toe passeerde hem een late schaatser en in de verte speelde een kind met een
hondje op het ijs. Om de een of andere reden bleven zijn ogen gericht op het
spelende kind dat nu zo'n Het
plotselinge blaffen van het hondje deed hem nog scherper turen en even
verstijfde hij van schrik. Het kind was weg als van de aardbodem verdwenen. De
houding van het hondje deed hem echter het ergste vrezen. Het stond met de kop
naar beneden te turen naar het ijs en toen zag hij het ook. Een
wak... en in dat wak spartelde het kind. Hij spande zijn ogen nog meer in en
zijn adem werd hem van de schrik afgesneden. Sjoerd!!
Het was zijn Sjoerd die daar in het wak was gevallen. Met
al zijn krachten trapte hij de fiets tot grotere snelheid. Ter hoogte van het
wak smeet hij zijn fiets op de grond en rende het ijs op. Hij staarde slechts
in een zwart gat met daarin de spiegeling van het koude water. Zonder verder na
te denken sprong hij in het wak en met een hand zich vasthoudend aan het ijs
graaide hij met de andere hand wild en onbeheerst in het ijskoude water. Het
janken van het hondje bracht hem weer tot zichzelf. Met drijfnatte kleren stond
hij daar al meer dan vijf minuten in trance aan de rand van het wak. Hulpeloos
en verdwaasd. Een gezonde reus van een vent was binnen
een half uur een wrak geworden. *****
Hij had zijn natte kleren uitgedaan ***** Twee
brandweerlieden en een politieagent hadden twee dagen later het lijkje bij hem
thuisgebracht. Hij
had niets gezegd zoals hij al twee dagen niet had gesproken. Slechts de
hoogstnodige woorden waren er met moeite uitgekomen. Reinje deed al het nodige wat gedaan
moest worden. De rouwkaarten, de verzekering, de contacten met familie,
vrienden en kennissen. En daar tussendoor deed ze ook nog de huishoudelijke
zaken. Al
die tijd zat hij van de ochtend tot de avond aan de ruwhouten keukentafel en
staarde zwijgend voor zich uit. Plotseling,
op de dag voor de begrafenis, schrok Reinje op van
zijn stem die plotseling deze zes woorden sprak: 'Ik ga niet naar de
begrafenis.' Het
was alsof haar de keel werd toegeknepen. Ze wilde het wel uitschreeuwen,
gillen: 'Man, heb je dan geen enkel begrip meer voor de situatie. Je bent zijn
vader!' Maar hij had verder gezwegen en slechts zitten staren aan de keukentafel. ***** Hij was niet meegegaan, ondanks hun smeken. "Ik kan het niet", eindelijk kwam
het eruit. Zijn ogen spraken angst, zijn stem klonk
luid, Ze hebben hem nog eenmaal aangekeken. Toen, met gebogen hoofd, zonder geluid vertrokken
ze. Hij bleef bij zijn besluit, geen
van hen zag hem daarna langzaam breken. Hij trok de stoel met kracht onder zijn
kont, zijn
ellebogen op het tafelblad, Toen rolden plots de vloeken uit zijn mond en
viel hij huilend, schreeuwend in een gat, Slagcrème Dertien En één voor één vlogen ze uit. Nu is hij toch nog uitgevlogen. kon ze haar tranen niet bedwingen, Annie Smits Annie Smits is overleden. Ik hoorde, of liever, ik zag het vanochtend op internet.
Er stond een pasfoto van een achttienjarige Annie bij.
Het was de website van een zekere Weber die zijn stamboom had uitgeplozen en daarin kwam om een of andere reden ook Annie Smits voor, inclusief haar voor-en-nageslacht en haar foto.
Ik schrok toen ik de mededeling las en vooral toen ik de pasfoto zag.
Annie, mijn eerste vaste vriendinnetje is dood.
Op 17 maart 1996 is ze overleden, dat is nu alweer ruim tien jaar geleden en tóch schrok ik.
Op een zondag, dat zocht ik vanochtend nog op. Een vreselijke dag om te sterven lijkt me, zondag. Annie was zes jaar jonger dan ik. Ze woonde in de Laurierstraat in de Jordaan, was geboren op 13 maart 1937 als enig kind van Aart Hendrik Smits en Johanna Hildegard Wohlleben, dat wist ik tot nu toe niet zo precies, maar het stond in die stamboom. Ja, dat ze een Duitse moeder had, dat wist ik. En dat haar vader Aart heette wist ik uiteraard ook. Aart de krabbenduiker. Die bijnaam had hij opgelopen toen hij zat te vissen aan de Ruyterkade op zijn vaste stek tegenover de Pakketpost van de PTT.
Hij kreeg toen een wegtrekker, sloeg op en haalde tot zijn verbazing een grote krab uit het water.
In zijn stamkroeg vertelde hij dat verhaal en prompt heette hij sindsdien Aart de krabbenduiker. Ik leerde Annie kennen toen ik vierentwintig was. Voor die tijd had ik al wat vriendinnetjes gehad, maar de echte verliefdheid sloeg pas toe toen ik Annie leerde kennen.
Hoe ik mijn verliefdheid met Annie beleefde, doormaakte en vierde zal ik voor me houden en zal altijd iets blijven tussen Annie en mij.
Annie was niet verliefd, dat merkte ik een maand of tien later.
Henk Batenburg was de gelukkige en ik kreeg de bons.
Sindsdien heb ik Annie nooit meer gezien, maar mijn verliefdheid heeft nog jaren voortgeduurd.
Inmiddels zijn er ruim vijftig jaar verstreken, vaak zocht ik in elektronische telefoonboeken naar de naam Annie Smits, wetende dat ze waarschijnlijk getrouwd was en dus een andere achternaam had gekregen. Maar desondanks heb ik de afgelopen tien jaar regelmatig gezocht naar Annie Smits. En nu lees ik in die stamboom op internet dat Annie Wijffels-Smits op 17 maart 1996 is overleden, negenenvijftig jaar oud. Jong, te jong en veel te laat voor mij in augustus 2006.
Ja, ik schrok en heb net zo lang naar die pasfoto zitten kijken tot ik weer eenenvijftig jaar terug in de tijd was.
Ik herkende die pasfoto als was hij mijn bezit.
We hebben hem in 1955 laten maken op het Muntplein voor haar eerste paspoort..
We zouden namelijk in juli voor het eerst samen met vakantie gaan naar Frankrijk.
Drie dagen later konden we de pasfoto's ophalen. Ze kreeg twee setjes van drie foto's en natuurlijk kreeg ik een foto van haar. In juni verbrak ze onze verkering en ik denk dat ze met Henk Batenburg vakantie heeft gevierd in Frankrijk.
Maar die foto heb ik altijd bewaard.
Als een verliefde puber.
Ergens hierboven schrijf ik dat mijn verliefdheid nog jaren heeft voortgeduurd.
Nu pas weet ik dat dat niet waar is.
Kun je verliefd zijn op een dode?
Rust zacht lieve Annie, ik kus je foto. Mooie meid. Ik droomde dat ik in de hemel was. Ik had geen stoel en stond daar al een tijd. Vlak naast mij, op een kruk, zat een bloedmooie
meid, die prevelend een stukje uit de bijbel las. Rechts van haar stond een man met een enorme baard. Ik vroeg beleefd aan hem: "Waarom krijg ik geen
stoel?" Hij keek me prangend aan en zei: "Hou toch je
smoel! Een stoel voor jou? Die ben je echt niet
waard!" Bedremmeld ben ik toen maar blijven staan en schikte mij in dit ellendig lot. Ik vroeg alleen nog: "Waarom zij wel en ik
niet? U bent de baas toch hier, wiens wil altijd
geschiedt?" De oude keek mij toen verbijsterd aan: "Hoe kom je daar nu bij, die mooie meid is
God." Joop Komen Meester Gobitz. Het was september 1940. Ik kwam als nieuweling uit Vlissingen op de van
Beuningenschool in Amsterdam. Door meester Gobitz, die klas 4 onder zijn hoede
had, werd ik voorgesteld aan mijn klasgenootjes. In de klas stonden 3 rijen van
zes 2-persoonsbanken en een grote zwarte kachel waarvan de pijp recht omhoog in
het plafond verdween. Ik mocht plaats nemen in de tweede bank van de
middelste rij, naast George (Sjorsie) Meij, een stille jongen met enorme
flaporen. Ik kan mij de eerste les nog goed herinneren. Meester Gobitz las voor
uit de Max Havelaar, het verhaal van Saïdjah en Adinda. Na elke tien minuten
stopte hij en kregen we gelegenheid om vragen te stellen. Als nieuweling durfde
ik nog geen mond open te doen, maar ik genoot van de voorleeskunst en van het
verhaal. Binnen een week had ik de bijnaam 'boertje'
gekregen, een etiket dat in een Amsterdamse volkswijk iedere niet-Amsterdammer
kreeg opgeplakt. Het was toen, dat ik voor het eerst ervoer hoe
frustrerend het voor een kind is om een bijnaam te hebben. Het gebeurde op een dag tijdens een speelkwartier
dat meester Gobitz hoorde hoe één van mijn klasgenoten 'boertje' naar mij riep.
Hij riep mij en de dader naar binnen en liet ons naast elkaar in de voorste
bank van het overig lege lokaal zitten. Ik weet niet precies meer wat hij ons
toen heeft verteld, maar het kwam erop neer dat ik, weggebombardeerd uit
Vlissingen, niet naar Amsterdam was gekomen om met een bijnaam te worden
opgezadeld. Verder sprak hij nog over vriendschap, solidariteit
en medeleven. Ik had toen met mijn kinderverstand nog niet door dat meester
Gobitz een groot psycholoog was. Het is voor mij nog steeds een raadsel waarom
vanaf die tijd niemand mij nog 'boertje' noemde. Meester Gobitz ben ik sindsdien als een tweede vader
gaan zien. Naast het feit dat hij ons zeer goed les gaf , was hij een strijder
voor rechtvaardigheid en eerlijkheid. Nog nooit heeft iemand hem kunnen
beschuldigen van voortrekkerij of andere vormen van vriendjespolitiek. Het was februari 1941. Zoals altijd begon de school
om negen uur. Meester Marsman, hoofd der school, stond voor de blauwgeverfde
houten toegangsdeur. Meester Marsman was een reeds oudere leerkracht van
een jaar of zestig. Een statige grijze man met een al even grijze snor. Hij had
strenge, maar vreemd genoeg, toch vriendelijke ogen. Toen de schoolbel luidde
riep hij ons, vierdeklassers apart. 'Meester Gobitz komt vandaag niet, jullie
krijgen vandaag les van mij', sprak hij met licht bevende stem. 'Is meester
Gobitz ziek?', vroeg een meisje bezorgd. 'Nee, hij is niet ziek', antwoordde
meester Marsman en we zagen dat de man een beetje driftig, nerveus werd. 'Wat
is er dan met hem?', durfde Sjaak de Jong nog verder te vragen. En toen
gebeurde er iets dat ik nooit zal vergeten. De rustige, altijd beheerste meester Marsman haalde
uit en Sjaak kreeg een enorme klap voor zijn kop. Met een verbeten 'verdomme,
verdomme' liep meester Marsman met grote passen de school binnen. Enigen van
ons hoorden een onderdrukte snik na het vloeken. Niemand sprak nog een woord.
We waren hevig geschrokken en we waren ons bovendien van geen kwaad bewust. Het is nu medio 2006. Toen het 4 mei was heb ik geen moment aan de
dodenherdenking gedacht. Gewoon vergeten. Een dag als alle andere. Maar
waarom schiet mij nu, op 31 juli deze gebeurtenis te binnen? Is het een teken
dat iedereen zijn eigen datum heeft om te herdenken? En dat die datum op vele
willekeurige dagen in een jaar kan vallen? Voor mij hoeft die vaste dodenherdenking op 4 mei
niet meer. Straks zal ik een moment stilte in acht nemen voor meester Gobitz en
die miljoenen anderen. Joop
Komen Zaal 8 Oost (Personeelstekort) Je haalt het wel. Kom ouwe zet je schrap. Je laat je toch niet door een hoestje kisten? Of denk je dat we je niet zullen missen, wacht je gedwee op de genadeklap. Een ieder heeft wel eens pijn in z'n lijf. Ze weten je hier echt wel op te lappen. Denk niet dat je er zomaar uit kunt stappen. Verdomme ouwe, houd je poot toch stijf. Hier, neem een slokje water, dat doet goed. Ik schud je kussen ook nog even op, vertel je straks de laatste schuine mop. Verrek, je hele kussen is bebloed. Hé zuster, ik roep nog maar eens een keer, Joop Komen
Klik op een van de onderstaande titels.
Naar boven
en stond te rillen voor de open haard.
Het ijs smolt langzaam uit zijn volle baard.
Zo is hij zwijgend, roerloos blijven staan.
Zijn vrouw die sprak van:"Zeg iets" en "kom op,"
en legde droge kleren voor hem neer.
Hij zag het niet en sprak geen enk'le keer
de woorden uit die spookten door zijn kop.
Tenslotte liep hij langzaam naar de straat,
en wees toen zwijgend naar de brede sloot
bedekt met ijs, dat glom in schemergrauw.
En uit zijn mond klonk onbeheerst en rauw,
terwijl het bloed hem naar de wangen schoot:
"Ik zag het voor mijn ogen, maar te laat."
en niemand die hem tegen durfde spreken.
de kop tussen zijn handen, stil, verslagen.
bij het vertrekken van de laatste
wagen.
Joop Komen
Omstreeks 1943 deed de honger langzamerhand zijn intrede. In de winkels waren de meeste producten nog wel te kopen, maar slechts in zeer geringe hoeveelheden.
Alles was inmiddels 'op de bon', hetgeen wil zeggen dat men op vertoon van de distributiestamkaart van het gezin een evenredig, beperkt aantal distributiebonnen voor de eerste levensbehoeften kon krijgen. Deze stamkaarten zijn reeds in 1939 door de Nederlandse regering verstrekt.
Brood, suiker, groenten, melk kon men zodoende mondjesmaat kopen, vlees, koffie en thee was inmiddels niet meer te krijgen, evenmin als rookwaren.
Je kreeg dus net genoeg voedsel om in leven te blijven.
Daarnaast kon je met een speciale distributiebon een schep waterig voedsel bij de Gaarkeuken halen.
Ook begon in die periode de verkoop van surrogaatartikelen.
Cichorei voor koffie, 'Santé' als surrogaat voor thee. Dat waren kleine bruine tabletjes die je moest mengen met heet water. Er ontstond dan een theekleurige vloeistof waarvan de smaak op geen enkele wijze aan thee deed denken. Smerig, dat wel.
Dan had je nog de 'Blazertjes' ter vervanging van sigaret of sigaar. We kochten ze bij Linnenkamp op de hoek van de van der Duijnstraat en de van Beuningenstraat. Ze leken op dunne sigaartjes en bestonden uit een soort van opgerold closetpapier dat gedrenkt was in een bruine vloeistof/smaakstof om zodoende de kleur en smaak van tabak te benaderen.
De dingen smaakten absoluut niet naar tabak maar stonken wel verschrikkelijk.
Ook maakten de mensen zelf hun rookwaren door gestampte cacaodoppen of andere ongerechtigheden in dun papier te wikkelen. De zakbijbeltjes leverden uitermate geschikt dun papier hiervoor. Het brandde slecht, het smaakte nog slechter en het stonk evenredig.
Mensen met 'groene vingers' kweekten tabak in de vensterbank. De bladeren werden gedroogd en daarna fijngesneden. Deze tabak werd op de zwarte markt per sigaret verkocht onder de naam 'Belgische shag.' Het was het enige redelijke alternatief en de zelfgedraaide sigaretten kostten dan ook één gulden per stuk, hetgeen tijdens de hongerwinter opliep tot tien gulden per stuk.
De vader van mijn vriendje Jan de Dood kweekte ook Belgische shag.
Jan en ik hielpen vaak met het snijden van de gedroogde bladeren en het draaien van de sigaretten daarvan. Op de hoek van de van Limburg Stirumstraat en de van Hogendorpstraat stond altijd een groepje 'zwarthandelaren' met hun handel. Jan en ik verkochten daar ook menigmaal onze zelfgedraaide sigaretten en mochten van Jans vader twintig cent per sigaret voor ons zelf houden. Het was wel oppassen geblazen, want de moffen hadden de zwarte handel ten strengste verboden.
En dan had je ook nog de slagcrème. Als je niet misselijk was van de honger, dan werd je het wel van de slagcrème.
Het spul leek op slagroom, maar daar was ook alles mee gezegd.
Meestal werd het verkocht in de ijssalons die allang geen ijs meer hadden, of bij de banketbakkers die sinds jaar en dag geen gebakjes meer hadden.
Men goot een substantie van waterstofperoxide vermengd met water, surrogaatsuiker (meestal sacharine) en een vruchtenessence in een afgesloten vat waarop een manometer en een kraan met spuitroommondstuk waren gemonteerd.
Met een fietspomp werd dan de substantie op een bepaalde druk gebracht waarna met een draai aan de kraan onder een enorm gesis uw bestelde portie slagcrème in een bakje werd gespoten. Niet te geloven hoe smerig.
Je zag dan ook bij de ingang van zo'n slagcrèmedealer veel bakjes liggen welke nog half gevuld waren met die troep.
Maar ja, ook in deze tijd zie je bij de snackbars nog vaak een bakje half gevuld met frieten of met een halve frikadel achteloos weggeworpen op straat liggen.
Natuurlijk is de huidige tijd echter niet te vergelijken met de jaren 44/45 en zullen de mensen die die jaren hebben meegemaakt zelden of nooit voedsel weggooien.
Joop Komen
Naar boven
Dertien had zij er grootgebracht,
vol trots. Ondanks het zware leven
van melken, dorsen, voeder geven.
Een boerenvrouw in al haar kracht.
Slechts eentje was er thuisgebleven,
geen vleugels die hem deden zweven.
Ze wist het: "Voor hem nooit een bruid."
Ze leidde hem, kapot, verdoofd.
En aan het eind van haar vermogen,
maar zong met opgeheven hoofd:
"Geloofd de Heer, van U wil 'k zingen."
Joop Komen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
hij geeft
nu al een uur geen antwoord meer.
Naar boven
Terug