'Proza en poëzie van Joop'


Dit is de rubriek van Joop Komen met verhalen, anekdotes en poëzie.
Klik op een van de onderstaande titels.


De Rappe Hap

 

Amsterdam, de naam doet mij al huiveren. Een grote stad waar een dorpeling

als ik nooit alleen heen zou gaan. Straatroverijen, aanrandingen,

moordpartijen, bankrovers, zakkenrollers en tasjesknippers, bedelende en

dreigende junks, fietsendieven, hoeren en pooiers... woorden die in mijn

mooie dorp slechts worden gefluisterd, criminaliteiten die wij hier nog

nooit aan den lijve hebben ondervonden, seksuitspattingen die hier geen

dromen doch nachtmerries zijn.

‘Amsterdam', een neonreclame met zwart licht.

En toch...

Nog nooit sloeg ik een raad van Helmi, mijn internetvriendin, in de wind.

Als door een magneet aangetrokken ben ik met een hongerige maag van

Gendringen naar Amsterdam gereden en parkeerde mijn auto in Betondorp,

het pittoreske wijkje waar op 25 april 1947 ons aller Amsterdammers Johan

Cruijff werd geboren. Doch voor een bedevaart naar het geboortehuis van de

grootste voetballer aller tijden kwam ik niet naar Amsterdam. Nee, in

Betondorp is nog parkeerplaats voor de auto te vinden, en.... Betondorp

ligt aan de Middenweg. De Middenweg waar volgens Helmi het eetcafé 'De

Rappe Hap' gelegen moest zijn.

De beste koks ter wereld zouden daar hun scepters zwaaien, de duurste

ingrediënten uit alle hoeken der wereld zouden niet duur genoeg zijn, de

uitgekiende soepen, het botermalse vlees, de kruimige aardappelen, de

exquise groenten, de fonkelende wijnen, de geraffineerde desserts, kortom

het voedsel uit 'De Rappe Hap' zou op me overkomen als zeven orgasmes na

een jaar onthouding.

Hongerig en nieuwsgierig wandelde ik over de Middenweg richting

Linnaeusstraat op zoek naar de Rappe Hap. Allereerst passeerde ik twee

Chinese restaurants, 'De Chinese Maan' en 'Wong-Koen VOF'. In ons dorp werd

gefluisterd dat honden en katten in die restaurants met de exotische namen

'Koe Loe Yoek' en 'Koe Loe Kai' of 'Pai Kwat' en 'Taosie Pai Kwat' worden

aangeduid. Ik heb dus alleen even schichtig door de ramen van beide

etablissementen gegluurd. Er lag inderdaad een klein wit hondje op de

deurmat bij 'De Chinese Maan', en met een droevige afscheidsblik naar het

diertje, ben ik doorgelopen.

Vervolgens passeerde ik 'Toscana Pizzeria', een smoezelig Italiaans

eethuisje waar o.a. 'pizza's' werden verkocht.

Voor hen die het niet weten, pizza's zijn zoute pannenkoeken bestrooid met

verschillende soorten, ja...hoe zal ik het noemen...wij in Gendringen

noemen het 'vleesafval veur de beest'n'. En dat wordt in Amsterdam dus op

die pannenkoeken gestrooid. Als plakmiddel wordt tomatenpulp gebruikt. Ik

ben dus weer vlug doorgelopen en aan het einde, of begin (hoe je het

bekijkt) van de Middenweg bespeurde ik een eetcafé. Maar nee hoor, geen

'Rappe Hap', 'Elvira's Eetcafé' stond op het smoezelige raam gekalkt. Was

dit nu zo'n koffieshop, waar wij in het dorp zo veel over hadden gehoord.

Op de stoep zaten twee magere ongeschoren mannen die mij loerend aankeken.

'Zoek je wat, ouwe', vroeg de magerste van hen.

'De Rappe Hap' zei ik aarzelend, een beetje angstig voor de twee ongure

tronies.

'Mot je weed, hasj, Golden Lebanon, Triangle, Green Dreams, of wil je wat

sterrekers, je segget maar', en hij haalde een paar gore plastic zakjes,

gevuld met een donkerbruine substantie, uit zijn binnenzak.

'Nee, dank u, ik zoek eetcafé De Rappe Hap, u weet wel, dat van Helmi'.

'Helmi?' sprak de andere duistere figuur, 'Helmi?' en er kwam een

schittering in zijn anders zo troebele ogen. 'Helmi kennen we wel, maar De

Rappe Hap, sodemieter op man, neem je troep in de zeik maar niet ons', en

hij spuwde verachtelijk voor mij op de grond. Met een sprong ontweek ik de

tweede kwat en haastte mij verder, totdat ik merkte dat ik reeds in de

Linneausstraat beland was. Angstig, hongerig en onbevredigd ben ik weer

terug gegaan naar Betondorp waar mijn auto, gelukkig nog ongeschonden,

stond.

Op weg naar Gendringen heb ik in Terborg bij 'Vette Koos' twee porties

aardappelen, sperziebonen en speklappen met vette jus verorberd.

Daartussendoor deden zeven glazen Grolsch datgene waarvoor ze zijn

geschapen namelijk, dorst lessen, woede koelen en angst verdrijven. Nooit,

nee nooit zal ik de Achterhoek weer verlaten. Zeker niet voor Helmi met

haar slecht bedoelde en onjuiste adviezen.

De Rappe Hap op de Middenweg, há!

Honden- en kattenmeppers, pannenkoekenverkrachters en junks, die vind je

daar. Maar geen Rappe Happen, daarvoor moet je bij Vette Koos in Terborg

zijn.

Bedankt Helmi. Da's eens maar nooit weer.

 

Joop Komen

Naar boven

Zweeds wittebrood

 

De laatste maanden van de bezetting waren een foltering voor de bewoners

van de Randstad. Grote delen van Nederland waren al bevrijd door de

geallieerden.

Maar in de druk bevolkte Randstad heersten nog bezetting en honger.

Op zekere dag kregen wij van het hoofd van de van Houweningen MULO, de heer

Witteveen, te horen dat er in de haven van Amsterdam schepen vanuit Zweden

waren binnengekomen. Deze schepen waren geladen met Zweeds meel voor de

hongerende bevolking van Nederland. Van dit meel bakten de Nederlandse

bakkers brood, het zogenaamde Zweedse wittebrood. Over drie dagen zou elke

leerling zo'n brood op school in ontvangst mogen nemen.

Onze klassenleraar, de heer Haites, kwam op het 'lumineuze' idee om ons het

Zweedse volkslied te leren, zodat we op de dag van ontvangst van het

wittebrood dat volkslied als dank uit volle borst konden zingen.

Nog vraag ik me af hoe de goede man op dat gênante idee was gekomen.

Maar goed, de dag van verstrekking van het wittebrood was aangebroken. Toen

wij onze klas binnenkwamen stond de heer Haites reeds glunderend naast het

tafeltje op de verhoging vooraan de klas. Op dat tafeltje lagen 33 broden.

Zweedse wittebroden! Met onze magere smoeltjes en hongerige ogen staarden

wij naar die heerlijke stapel broden waarvan wij naar de smaak slechts

konden gissen.

 

De heer Haites gebood ons plaats te nemen in onze banken. Na een

emotievolle toespraak, waarin hij uitgebreid zijn en ook onze dank betuigde

aan de Zweedse regering, verzocht hij ons te gaan staan en het Zweedse

volkslied aan te heffen.

 

Tweeëndertig hongerige en magere kindertjes zongen, met holle ogen starend

naar de stapel broden, het Zweedse volkslied. Zelden komt een meer gênante

vertoning uit mijn herinnering naar boven dan dit trieste tafereel. 'Zingen

hongerlijder, dan krijg je een brood!'

Nog steeds neem ik het de heer Haites echter niet kwalijk. Vermoedelijk

overmand door ontroering en honger kwam hij tot deze vreemde uiting van

dankbaarheid.

 

Met het door zang verkregen brood onder de arm geklemd ben ik naar huis

gerend. Binnen een half uur hadden vader, moeder, broer Kees en ik het

brood onbesmeerd en onbelegd opgeschrokt. Het smaakte lekkerder dan de

lekkerste cake die we ooit hadden gegeten.

 

Daarna is via de distributie nog menig Zweeds wittebrood tegen betaling aan

de bevolking verstrekt. Maar geen enkel smaakte zo lekker als dat eerste

volksliederenbrood.

 

Op de foto ziet u de leraren van de van Houweningenschool tijdens de

bezettingsjaren, met zittend aan de tafel in het midden, het hoofd der

school, de heer Witteveen. Tweede van links aan de tafel zit de heer

Haites. De foto is genomen in 1947.

 

Ter nagedachtenis aan de onkreukbare, rechtvaardige heer Haites schreef ik

het volgende sonnet:

 

Meester

 

Hij stond al veertig jaren voor de klas.

Onkreukbaar, streng, maar bovenal rechtvaardig.

Donker kostuum, driedelig, achtenswaardig.

Zijn blik die scherp als van een arend was.

 

Verleden jaar, in het verpleegtehuis

bij moeder op bezoek, zag ik hem weer.

Geen scherpe blik. Een witte huid en teer

breekbare armpjes uit te wijde buis.

 

Restantje mens in een te grote stoel.

Een stroomstoot voor mijn jeugdherinneringen.

Zijn lippen prevelden iets naar me toe.

 

Ik boog mijn hoofd naar hem, kreeg een gevoel

van weemoed, toen ik hem zacht hoorde zingen

van 'bloempjes', 'slapen' en van 'geurensmoe'.

 

Joop Komen



Naar boven

Onmacht

 

Toen hij op zijn fiets langs de oude, brede turfstekerssloot reed, dacht hij aan de warmte en de geborgenheid van zijn gezin in het kleine huis dat drie kilometer verderop aan de sloot lag. Hij huiverde van de kou die nu al weken het land teisterde en trapte nog wat harder op de pedalen.

Zijn gezin, gezinnetje eigenlijk. Zijn vrouw Reinje en hun zoontje Sjoerd van acht jaar. Hoe vaak had hij, op de fiets na zijn werk naar huis rijdend, niet aan zijn gezin gedacht en de verantwoording gevoeld die hij voor vrouw en kind had.

Aan zijn rechterhand glinsterde het ijs in de zes meter brede sloot, aan zijn linkerhand zag hij in de vroege avondschemer de landerijen en zo nu en dan langs de sloot een huisje gelijk aan het hunne, waar in sommige huisjes het licht al was ontstoken.

Af en toe passeerde hem een late schaatser en in de verte speelde een kind met een hondje op het ijs. Om de een of andere reden bleven zijn ogen gericht op het spelende kind dat nu zo'n 150 meter van hem was verwijderd en door de invallende schemering nog maar nauwelijks was te zien.

Het plotselinge blaffen van het hondje deed hem nog scherper turen en even verstijfde hij van schrik. Het kind was weg als van de aardbodem verdwenen.

De houding van het hondje deed hem echter het ergste vrezen. Het stond met de kop naar beneden te turen naar het ijs en toen zag hij het ook.

Een wak... en in dat wak spartelde het kind. Hij spande zijn ogen nog meer in en zijn adem werd hem van de schrik afgesneden.

Sjoerd!! Het was zijn Sjoerd die daar in het wak was gevallen.

Met al zijn krachten trapte hij de fiets tot grotere snelheid. Ter hoogte van het wak smeet hij zijn fiets op de grond en rende het ijs op. Hij staarde slechts in een zwart gat met daarin de spiegeling van het koude water. Zonder verder na te denken sprong hij in het wak en met een hand zich vasthoudend aan het ijs graaide hij met de andere hand wild en onbeheerst in het ijskoude water.

Het janken van het hondje bracht hem weer tot zichzelf. Met drijfnatte kleren stond hij daar al meer dan vijf minuten in trance aan de rand van het wak. Hulpeloos en verdwaasd. Een gezonde reus van een vent was binnen een half uur een wrak geworden.

 

*****

Hij had zijn natte kleren uitgedaan
en stond te rillen voor de open haard.
Het ijs smolt langzaam uit zijn volle baard.
Zo is hij zwijgend, roerloos blijven staan.

Zijn vrouw die sprak van:"Zeg iets" en "kom op,"
en legde droge kleren voor hem neer.
Hij zag het niet en sprak geen enk'le keer
de woorden uit die spookten door zijn kop.

Tenslotte liep hij langzaam naar de straat,
en wees toen zwijgend naar de brede sloot
bedekt met ijs, dat glom in schemergrauw.

En uit zijn mond klonk onbeheerst en rauw,
terwijl het bloed hem naar de wangen schoot:
"Ik zag het voor mijn ogen, maar te laat."

*****

 

Twee brandweerlieden en een politieagent hadden twee dagen later het lijkje bij hem thuisgebracht.

Hij had niets gezegd zoals hij al twee dagen niet had gesproken. Slechts de hoogstnodige woorden waren er met moeite uitgekomen.

Reinje deed al het nodige wat gedaan moest worden. De rouwkaarten, de verzekering, de contacten met familie, vrienden en kennissen. En daar tussendoor deed ze ook nog de huishoudelijke zaken.

Al die tijd zat hij van de ochtend tot de avond aan de ruwhouten keukentafel en staarde zwijgend voor zich uit.

Plotseling, op de dag voor de begrafenis, schrok Reinje op van zijn stem die plotseling deze zes woorden sprak: 'Ik ga niet naar de begrafenis.'

Het was alsof haar de keel werd toegeknepen. Ze wilde het wel uitschreeuwen, gillen: 'Man, heb je dan geen enkel begrip meer voor de situatie. Je bent zijn vader!' Maar hij had verder gezwegen en slechts zitten staren aan de keukentafel.

 

*****

Hij was niet meegegaan, ondanks hun smeken.

"Ik kan het niet", eindelijk kwam het eruit.

Zijn ogen spraken angst, zijn stem klonk luid,
en niemand die hem tegen durfde spreken.

 

Ze hebben hem nog eenmaal aangekeken.

Toen, met gebogen hoofd, zonder geluid

vertrokken ze. Hij bleef bij zijn besluit,

geen van hen zag hem daarna langzaam breken.

 

Hij trok de stoel met kracht onder zijn kont,

zijn ellebogen op het tafelblad,
de kop tussen zijn handen, stil, verslagen.

Toen rolden plots de vloeken uit zijn mond

en viel hij huilend, schreeuwend in een gat,
bij het vertrekken van de laatste wagen.

Joop Komen

Naar boven

Slagcrème


Omstreeks 1943 deed de honger langzamerhand zijn intrede. In de winkels waren de meeste producten nog wel te kopen, maar slechts in zeer geringe hoeveelheden.
Alles was inmiddels 'op de bon', hetgeen wil zeggen dat men op vertoon van de distributiestamkaart van het gezin een evenredig, beperkt aantal distributiebonnen voor de eerste levensbehoeften kon krijgen. Deze stamkaarten zijn reeds in 1939 door de Nederlandse regering verstrekt.
Brood, suiker, groenten, melk kon men zodoende mondjesmaat kopen, vlees, koffie en thee was inmiddels niet meer te krijgen, evenmin als rookwaren.
Je kreeg dus net genoeg voedsel om in leven te blijven.
Daarnaast kon je met een speciale distributiebon een schep waterig voedsel bij de Gaarkeuken halen. Ook begon in die periode de verkoop van surrogaatartikelen.
Cichorei voor koffie, 'Santé' als surrogaat voor thee. Dat waren kleine bruine tabletjes die je moest mengen met heet water. Er ontstond dan een theekleurige vloeistof waarvan de smaak op geen enkele wijze aan thee deed denken. Smerig, dat wel. Dan had je nog de 'Blazertjes' ter vervanging van sigaret of sigaar. We kochten ze bij Linnenkamp op de hoek van de van der Duijnstraat en de van Beuningenstraat. Ze leken op dunne sigaartjes en bestonden uit een soort van opgerold closetpapier dat gedrenkt was in een bruine vloeistof/smaakstof om zodoende de kleur en smaak van tabak te benaderen. De dingen smaakten absoluut niet naar tabak maar stonken wel verschrikkelijk.
Ook maakten de mensen zelf hun rookwaren door gestampte cacaodoppen of andere ongerechtigheden in dun papier te wikkelen. De zakbijbeltjes leverden uitermate geschikt dun papier hiervoor. Het brandde slecht, het smaakte nog slechter en het stonk evenredig.
Mensen met 'groene vingers' kweekten tabak in de vensterbank. De bladeren werden gedroogd en daarna fijngesneden. Deze tabak werd op de zwarte markt per sigaret verkocht onder de naam 'Belgische shag.' Het was het enige redelijke alternatief en de zelfgedraaide sigaretten kostten dan ook één gulden per stuk, hetgeen tijdens de hongerwinter opliep tot tien gulden per stuk. De vader van mijn vriendje Jan de Dood kweekte ook Belgische shag.
Jan en ik hielpen vaak met het snijden van de gedroogde bladeren en het draaien van de sigaretten daarvan. Op de hoek van de van Limburg Stirumstraat en de van Hogendorpstraat stond altijd een groepje 'zwarthandelaren' met hun handel. Jan en ik verkochten daar ook menigmaal onze zelfgedraaide sigaretten en mochten van Jans vader twintig cent per sigaret voor ons zelf houden. Het was wel oppassen geblazen, want de moffen hadden de zwarte handel ten strengste verboden.
En dan had je ook nog de slagcrème. Als je niet misselijk was van de honger, dan werd je het wel van de slagcrème. Het spul leek op slagroom, maar daar was ook alles mee gezegd.
Meestal werd het verkocht in de ijssalons die allang geen ijs meer hadden, of bij de banketbakkers die sinds jaar en dag geen gebakjes meer hadden.
Men goot een substantie van waterstofperoxide vermengd met water, surrogaatsuiker (meestal sacharine) en een vruchtenessence in een afgesloten vat waarop een manometer en een kraan met spuitroommondstuk waren gemonteerd.
Met een fietspomp werd dan de substantie op een bepaalde druk gebracht waarna met een draai aan de kraan onder een enorm gesis uw bestelde portie slagcrème in een bakje werd gespoten. Niet te geloven hoe smerig.
Je zag dan ook bij de ingang van zo'n slagcrèmedealer veel bakjes liggen welke nog half gevuld waren met die troep. Maar ja, ook in deze tijd zie je bij de snackbars nog vaak een bakje half gevuld met frieten of met een halve frikadel achteloos weggeworpen op straat liggen.
Natuurlijk is de huidige tijd echter niet te vergelijken met de jaren 44/45 en zullen de mensen die die jaren hebben meegemaakt zelden of nooit voedsel weggooien.

Joop Komen


Naar boven

Dertien


Dertien had zij er grootgebracht,
vol trots. Ondanks het zware leven
van melken, dorsen, voeder geven.
Een boerenvrouw in al haar kracht.


En één voor één vlogen ze uit.
Slechts eentje was er thuisgebleven,
geen vleugels die hem deden zweven.
Ze wist het: "Voor hem nooit een bruid."


Nu is hij toch nog uitgevlogen.
Ze leidde hem, kapot, verdoofd.
En aan het eind van haar vermogen,


kon ze haar tranen niet bedwingen,
maar zong met opgeheven hoofd:
"Geloofd de Heer, van U wil 'k zingen."

Joop Komen


Naar boven

Annie Smits


Annie Smits is overleden. Ik hoorde, of liever, ik zag het vanochtend op internet. Er stond een pasfoto van een achttienjarige Annie bij. Het was de website van een zekere Weber die zijn stamboom had uitgeplozen en daarin kwam om een of andere reden ook Annie Smits voor, inclusief haar voor-en-nageslacht en haar foto. Ik schrok toen ik de mededeling las en vooral toen ik de pasfoto zag. Annie, mijn eerste vaste vriendinnetje is dood. Op 17 maart 1996 is ze overleden, dat is nu alweer ruim tien jaar geleden en tóch schrok ik. Op een zondag, dat zocht ik vanochtend nog op. Een vreselijke dag om te sterven lijkt me, zondag.


Annie was zes jaar jonger dan ik. Ze woonde in de Laurierstraat in de Jordaan, was geboren op 13 maart 1937 als enig kind van Aart Hendrik Smits en Johanna Hildegard Wohlleben, dat wist ik tot nu toe niet zo precies, maar het stond in die stamboom. Ja, dat ze een Duitse moeder had, dat wist ik. En dat haar vader Aart heette wist ik uiteraard ook. Aart de krabbenduiker. Die bijnaam had hij opgelopen toen hij zat te vissen aan de Ruyterkade op zijn vaste stek tegenover de Pakketpost van de PTT. Hij kreeg toen een wegtrekker, sloeg op en haalde tot zijn verbazing een grote krab uit het water. In zijn stamkroeg vertelde hij dat verhaal en prompt heette hij sindsdien Aart de krabbenduiker.


Ik leerde Annie kennen toen ik vierentwintig was. Voor die tijd had ik al wat vriendinnetjes gehad, maar de echte verliefdheid sloeg pas toe toen ik Annie leerde kennen. Hoe ik mijn verliefdheid met Annie beleefde, doormaakte en vierde zal ik voor me houden en zal altijd iets blijven tussen Annie en mij. Annie was niet verliefd, dat merkte ik een maand of tien later. Henk Batenburg was de gelukkige en ik kreeg de bons. Sindsdien heb ik Annie nooit meer gezien, maar mijn verliefdheid heeft nog jaren voortgeduurd. Inmiddels zijn er ruim vijftig jaar verstreken, vaak zocht ik in elektronische telefoonboeken naar de naam Annie Smits, wetende dat ze waarschijnlijk getrouwd was en dus een andere achternaam had gekregen. Maar desondanks heb ik de afgelopen tien jaar regelmatig gezocht naar Annie Smits.


En nu lees ik in die stamboom op internet dat Annie Wijffels-Smits op 17 maart 1996 is overleden, negenenvijftig jaar oud. Jong, te jong en veel te laat voor mij in augustus 2006. Ja, ik schrok en heb net zo lang naar die pasfoto zitten kijken tot ik weer eenenvijftig jaar terug in de tijd was. Ik herkende die pasfoto als was hij mijn bezit. We hebben hem in 1955 laten maken op het Muntplein voor haar eerste paspoort.. We zouden namelijk in juli voor het eerst samen met vakantie gaan naar Frankrijk. Drie dagen later konden we de pasfoto's ophalen. Ze kreeg twee setjes van drie foto's en natuurlijk kreeg ik een foto van haar.


In juni verbrak ze onze verkering en ik denk dat ze met Henk Batenburg vakantie heeft gevierd in Frankrijk. Maar die foto heb ik altijd bewaard. Als een verliefde puber. Ergens hierboven schrijf ik dat mijn verliefdheid nog jaren heeft voortgeduurd. Nu pas weet ik dat dat niet waar is. Kun je verliefd zijn op een dode? Rust zacht lieve Annie, ik kus je foto.


Naar boven

Mooie meid.

 

Ik droomde dat ik in de hemel was.

Ik had geen stoel en stond daar al een tijd.

Vlak naast mij, op een kruk, zat een bloedmooie meid,

die prevelend een stukje uit de bijbel las.

 

Rechts van haar stond een man met een enorme baard.

Ik vroeg beleefd aan hem: "Waarom krijg ik geen stoel?"

Hij keek me prangend aan en zei: "Hou toch je smoel!

Een stoel voor jou? Die ben je echt niet waard!"

 

Bedremmeld ben ik toen maar blijven staan

en schikte mij in dit ellendig lot.

Ik vroeg alleen nog: "Waarom zij wel en ik niet?

 

U bent de baas toch hier, wiens wil altijd geschiedt?"

De oude keek mij toen verbijsterd aan:

"Hoe kom je daar nu bij, die mooie meid is God."

 

Joop Komen


Naar boven

Meester Gobitz.

 

Het was september 1940.

Ik kwam als nieuweling uit Vlissingen op de van Beuningenschool in Amsterdam. Door meester Gobitz, die klas 4 onder zijn hoede had, werd ik voorgesteld aan mijn klasgenootjes. In de klas stonden 3 rijen van zes 2-persoonsbanken en een grote zwarte kachel waarvan de pijp recht omhoog in het plafond verdween.

Ik mocht plaats nemen in de tweede bank van de middelste rij, naast George

(Sjorsie) Meij, een stille jongen met enorme flaporen. Ik kan mij de eerste les nog goed herinneren. Meester Gobitz las voor uit de Max Havelaar, het verhaal van Saïdjah en Adinda. Na elke tien minuten stopte hij en kregen we gelegenheid om vragen te stellen. Als nieuweling durfde ik nog geen mond open te doen, maar ik genoot van de voorleeskunst en van het verhaal.

Binnen een week had ik de bijnaam 'boertje' gekregen, een etiket dat in een Amsterdamse volkswijk iedere niet-Amsterdammer kreeg opgeplakt.

Het was toen, dat ik voor het eerst ervoer hoe frustrerend het voor een kind is om een bijnaam te hebben.

Het gebeurde op een dag tijdens een speelkwartier dat meester Gobitz hoorde hoe één van mijn klasgenoten 'boertje' naar mij riep. Hij riep mij en de dader naar binnen en liet ons naast elkaar in de voorste bank van het overig lege lokaal zitten. Ik weet niet precies meer wat hij ons toen heeft verteld, maar het kwam erop neer dat ik, weggebombardeerd uit Vlissingen, niet naar Amsterdam was gekomen om met een bijnaam te worden opgezadeld.

Verder sprak hij nog over vriendschap, solidariteit en medeleven. Ik had toen met mijn kinderverstand nog niet door dat meester Gobitz een groot psycholoog was. Het is voor mij nog steeds een raadsel waarom vanaf die tijd niemand mij nog 'boertje' noemde.

Meester Gobitz ben ik sindsdien als een tweede vader gaan zien. Naast het feit dat hij ons zeer goed les gaf , was hij een strijder voor rechtvaardigheid en eerlijkheid. Nog nooit heeft iemand hem kunnen beschuldigen van voortrekkerij of andere vormen van vriendjespolitiek.

Het was februari 1941. Zoals altijd begon de school om negen uur. Meester Marsman, hoofd der school, stond voor de blauwgeverfde houten toegangsdeur.

Meester Marsman was een reeds oudere leerkracht van een jaar of zestig. Een statige grijze man met een al even grijze snor. Hij had strenge, maar vreemd genoeg, toch vriendelijke ogen. Toen de schoolbel luidde riep hij ons, vierdeklassers apart. 'Meester Gobitz komt vandaag niet, jullie krijgen vandaag les van mij', sprak hij met licht bevende stem. 'Is meester Gobitz ziek?', vroeg een meisje bezorgd. 'Nee, hij is niet ziek', antwoordde meester Marsman en we zagen dat de man een beetje driftig, nerveus werd. 'Wat is er dan met hem?', durfde Sjaak de Jong nog verder te vragen. En toen gebeurde er iets dat ik nooit zal vergeten.

De rustige, altijd beheerste meester Marsman haalde uit en Sjaak kreeg een enorme klap voor zijn kop. Met een verbeten 'verdomme, verdomme' liep meester Marsman met grote passen de school binnen. Enigen van ons hoorden een onderdrukte snik na het vloeken. Niemand sprak nog een woord. We waren hevig geschrokken en we waren ons bovendien van geen kwaad bewust.

Het is nu medio 2006.

Toen het 4 mei was heb ik geen moment aan de dodenherdenking gedacht.

Gewoon vergeten. Een dag als alle andere. Maar waarom schiet mij nu, op 31 juli deze gebeurtenis te binnen? Is het een teken dat iedereen zijn eigen datum heeft om te herdenken? En dat die datum op vele willekeurige dagen in een jaar kan vallen?

Voor mij hoeft die vaste dodenherdenking op 4 mei niet meer. Straks zal ik een moment stilte in acht nemen voor meester Gobitz en die miljoenen anderen.

 

Joop Komen


Naar boven

Zaal 8 Oost  (Personeelstekort)

 

Je haalt het wel. Kom ouwe zet je schrap.

Je laat je toch niet door een hoestje kisten?

Of denk je dat we je niet zullen missen,

wacht je gedwee op de genadeklap.

 

Een ieder heeft wel eens pijn in z'n lijf.

Ze weten je hier echt wel op te lappen.

Denk niet dat je er zomaar uit kunt stappen.

Verdomme ouwe, houd je poot toch stijf.


Hier, neem een slokje water, dat doet goed.

Ik schud je kussen ook nog even op,

vertel je straks de laatste schuine mop.

Verrek, je hele kussen is bebloed.


Hé zuster, ik roep nog maar eens een keer,
hij geeft nu al een uur geen antwoord meer.


Joop Komen


Naar boven
Terug